Main content

Kaat is psychosegevoelig. In deze blog vertelt ze over haar tweede psychose. Over de eerste signalen, over de opname waar ze niets liever wilde dan haar man aan haar zij. Over hoe net hij naar huis gestuurd werd. Over de eenzaamheid van de psychose. Een mustread voor elke hulpverlener.

Na mijn eerste psychose in 1999 hebben ze me naar huis gestuurd. Het was maar eenmalig, zeiden ze daar. Mij lijkt het of ik daar 3 dagen geslapen heb en er dan door was. Ik ging wel te rade bij mijn huisarts, want ik wist dat ik erfelijk belast ben. Zij vroeg me of ik medicatie wilde nemen. Het zou wel mijn emoties afvlakken, vertelde ze me. Neen, dat wilde ik zeker niet.

Ergens wist ik wel dat het aan het mislopen was

2006, 7 jaar geleden. Een tweede psychose. Er waren wellicht al signalen dat het niet zo goed met me ging. Het was druk op het werk. Ik raakte m’n sleutels kwijt, reed verloren met de auto en een aantal van mijn ideeën werd steeds dwingender. ‘Ik moest en ik zou’. Ergens wist ik wel dat het aan het mislopen was, maar ik kon het niet aan mezelf toegeven.

Ik zat op dat moment in een hele zotte band. We waren met 15 muzikanten. 6 backing vocals, allemaal verkleed en opgeschminkt. We schuimden elke party af en het was elke week feest. Vaak tot in de vroege uurtjes. Mijn leven was één groot feest.

Bang van alles, van iedereen

Tot ik me op een avond heel vreemd voelde. Het leek wel of mijn brein schiftte. Ik zag mezelf op een afstand bezig, het volk leek me verder en verder weg te gaan. Ik durfde er niet meer naartoe. Ik had derealisaties en depersonalisaties. Ik vertelde dit tegen mijn man Koen en hij wilde me naar de spoed brengen. Ik ging gewillig mee, want ik was bang. Bang van alles, van iedereen. Koen belde zijn ouders om op de kinderen te passen. ‘Wie zijn die mensen? Stuur die eens weg,’ vroeg ik mijn man, wijzend naar mijn schoonouders. Pijnlijk was dat.

Al die tijd liet ik mijn man niet los

Ik werd naar een psychiatrisch ziekenhuis gebracht met een ambulance. Al die tijd liet ik mijn man niet los. Aangekomen in het ziekenhuis wilde ik zelfs niet dat hij even naar het toilet ging. Hij was mijn rots. Zonder hem was ik bang. Toch moest hij kort na mijn aankomst in het ziekenhuis naar huis van de hulpverleners. Ik bleef alleen achter, angstig. Een jeugdvriendin vroeg me later waarom mijn man niet bij me mocht blijven? Waarom hij niet aan mijn zijde mocht staan, tot ik rustiger was. Tja waarom? Iets om over na te denken.

Medicatie, daar moest ik het mee doen

Ik kreeg medicatie van de nachtverpleegster, en daar moest ik het mee doen. Ik droomde veel of  wakker in psychotische toestand. Waar ligt precies de grens tussen die twee? Opnieuw kwam, net zoals in mijn eerste psychose, het verhaal dat ik een dubbelleven leidde. Ergens waren ze mij aan het reanimeren en zou ik ontwaken in een ander gezin dat in werkelijkheid niet het mijne was.

De hoofdtoon van mijn psychose

Ik vroeg aan iedereen die ik zag bevestiging. ‘Ik ben toch Kaat (naam), ik woon toch in de (adres)?’ Ook aan mijn man vroeg ik of hij echt mijn man was. Voor de kinderen moet het wel moeilijk geweest zijn. Ze waren toen tussen de 1 en de 7 jaar oud. Mijn man probeerde het hen uit te leggen. Dat mama het even niet zo goed meer weet. Maar het was net omgekeerd, ik was bang dat zij mij niet meer herkenden als mama, omdat ik er nog steeds vanuit ging dat ik in dat andere gezin thuis hoorde. In mijn dromen nam ik zelfs de gedaante over van de kever van Kafka, en mijn collega’s kwamen me als in een dierentuin bezoeken. Reïncarnatie, dat was de hoofdtoon van mijn psychose.

Op zoek naar rust

Ik was op zoek naar rust, mijn lichaam en geest schreeuwde om rust maar ik moest alle therapieën meedoen. Er waren zoveel indrukken. Alle details werden uitvergroot. Mijn verpleegster met gekleurde bril, geschminkte ogen en scherp gezicht leek net The Joker. Later zag ik in dat ze gewoon een opvallend figuur was.  Ik hoorde stemmen. Later besefte ik dat het gewoon de mensen op de gang waren die aan het praten waren. In de lange, magere vrouw op leeftijd die naast mijn kamer lag, zag ik mijn spiegelbeeld. ‘Was ik hier voor anorexia?’  en dat terwijl ik nogal stevig gebouwd was toen.

Werkelijkheid en waan vloeiden in elkaar over. De indrukken waren soms overweldigend. Zoveel nieuwe mensen, nieuwe namen. Iedereen probeerde elkaars naam te onthouden. Daar oefenden we vaak op. Tegen dat ik alle namen kende, mocht ik naar huis. Ik maakte er vrienden voor het leven, maar eens ik buiten was, wilde ik liefst zo snel mogelijk naar mijn eigen vertrouwde omgeving.

Hulp gevonden

Dankzij mijn reality wall, mijn familie en vrienden ben ik terug in de werkelijkheid gekomen. Ik kreeg de diagnose ‘bipolaire stoornis’. Ik moest de rest van mijn leven antipsychotica nemen en in therapie gaan bij een psychiater. Die heb ik, met hulp van mijn huisdokter gevonden. Door haar ben ik tot op heden super goed geholpen. Ze luistert naar mijn verhalen en weet er telkens erg zinnige dingen over te zeggen. We hebben al zoveel geleerd samen, daar kan ik me alleen maar gelukkig over prijzen.

 

Lees ook de ander blogs van Kaat. 

 

 

 

  • Deel deze pagina:

Reacties:

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *