Brenda Froyen is webredacteur van Psychosenet.be en docent Taal aan de lerarenopleiding. Deze blog, over de impact van een psychisch kwetsbare ouder op kinderen, werd geschreven voor en gepubliceerd op kleutergewijs.
In de kring heeft Jip opnieuw een kindje pijn gedaan. Het is de derde keer al die week. Tijdens het voorleesmoment vlak na de speeltijd roept hij heel luid waardoor de andere kleuters nauwelijks iets van het verhaal verstaan. Als juf Leen hem vraagt daarmee te stoppen, kijkt hij haar brutaal aan. ‘Nee’ zegt de 3,5 jarige zelfverzekerd en hij gaat gewoon door. Op een paar weken tijd is het eerste kleuterklassertje veranderd in een echt ‘ettertje’.
Dat ‘ettertje’ was mijn zoon 6 jaar geleden. Een kleutertje met heel wat gedragsproblemen. Een kleuter op wie niemand nog vat leek te hebben, en nog het minst van iedereen, ik, zijn mama. 6 jaar geleden na de geboorte van mijn derde zoontje kreeg ik een postpartum psychose. Een aandoening die 1 op 1000 vrouwen treft en die zodanig ernstig was dat een opname noodzakelijk was.
En zo werd Jip, samen met zijn twee broers, een KOPP kind. KOPP staat voor ‘Kinderen van Ouders met Psychische Problemen.’ Onderzoek toont aan dat de psychische aandoening van de ouder een impact kan hebben op de geestelijke gezondheid van de kinderen. Zo zouden KOPP kinderen een groter risico hebben op het ontwikkelen van emotionele en gedragsproblemen op korte termijn (Adriaenssens, 1997) en een psychiatrische problematiek op lange termijn (Beardslee, 1997).
De meest vergeten groep
In Vlaanderen krijgt één op vier mensen in zijn leven te maken met psychische problemen. Hoewel geen concrete cijfers bekend zijn, wil dat zeggen, dat onrechtstreeks ook heel wat kinderen daarbij betrokken zijn. Als zij, zoals onderzoek aantoont, meer kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van psychische problemen, dan zou je verwachten dat er meer (preventieve) aandacht naar deze doelgroep zou gaan, in hulpverleners- en onderwijscontexten. De realiteit wijst echter uit dat dit nog vaak een ‘vergeten’ groep is.
Als er al enige ondersteuning is, dan is het aanbod vooral gericht is op de doelgroep van 7 tot 18 jaar. Kinderen kunnen met vragen terecht op de website www.ikmaakdeklik.be of deelnemen aan praatgroepen of workshops (www.familieplatform.be). Voor kleuters is er dus nog minder aanbod, en ze hebben door het gebrek aan taligheid of een nog niet voldoende ontwikkelde motoriek al minder expressiemogelijkheden om erover te praten of tekenen. De jonge leeftijdsgroep wordt ‘afgeschermd’ om hen als het ware te ‘beschermen’. Vanuit een ‘wat niet weet wat niet deert-principe’ worden ze over het hoofd gezien waarbij de impact op deze jonge leeftijdsgroep onderschat wordt.
Zo ervaarden wij het ook. We kregen geen begeleiding vanuit hulpverlenershoek. De kinderen, toen 3,5 jaar, 2 jaar en 4 maanden uitten hun onbegrip op een non-verbale manier en dus in de vorm van negatieve aandacht of ‘gedragsproblemen’.
Taboe als motor van stilzwijgen
Ook binnen de onderwijscontext is de ‘problematiek’ van de KOPP kinderen sterk onderbelicht. Dit heeft niet zozeer te maken met de onwil van de leerkrachten maar vaak door het taboe dat inherent verbonden is aan psychische aandoeningen. De school heeft niet altijd weet van de thuissituatie omdat deze angstvallig geheim wordt gehouden uit schaamte (Catthoor, 2017). Er is alleen het gedrag van de kleuter dat, zonder kennis van de context, vaak foutief geïnterpreteerd kan worden.
Vanuit de positie van de leerkracht is het natuurlijk ook niet makkelijk om ouders erover aan te spreken omwille van het stigma. En dus wordt verder gezwegen, en probeert de kleuter misschien verder uiting te geven aan het onzegbare. Zo gebeurde ook met onze kinderen. Thuis waren de kinderen ook erg onhandelbaar. Niemand leek vat op hen te hebben. Het is pas later dat we erachter kwamen dat ze ook op school en in de crèche zulk negatief gedrag eveneens vertoonden.
Prentenboeken als psycho-educatie?
Psycho-educatie, kinderen uitleggen wat de ouder heeft, leidt tot meer begrip bij kinderen (Schouten 2010). Vanuit die optiek ging ik 6 jaar geleden als ouder, maar ook als lerarenopleider op zoek naar boekjes die mijn zonen enerzijds meer duiding zouden kunnen geven bij mijn aandoening maar anderzijds ook de nodige herkenning waardoor ze zich meer gesteund en minder alleen zouden voelen (Nieuwmeijer, 2008). De kracht van prentenboeken, daar geloof ik als lector Taal sterk in. Opnieuw leek ook hier, het aantal boeken voor kleuters zeer beperkt. Bovendien vond ik de kwaliteit van de boekjes erg bedenkelijk (‘Mama is ziek’) en had ik het moeilijk met het soms negatieve beeld van de ouder zoals in ‘Papa is nooit moe’ waardoor mijn schuldgevoelens alleen maar groter werden. Het ging ook vaak voorbij aan de loyaliteit en de sterke band die ik precies wel met mijn kinderen had. Het is met andere woorden kritisch grasduinen in het beperkte aanbod van boekjes.
Handvaten in een complexe context
Wat kan, mag of moet je dan wel doen als kleuteronderwijzer?
Gezien de complexiteit van de problematiek lijkt een helder ‘to do’ lijstje bijna onmogelijk. Elke tip vanuit mijn positie als lerarenopleider vraagt om nuancering vanuit mijn positie als betrokken ouder. Daarom zet ik een aantal tips met bijhorende bedenkingen op een rijtje.
Als je als leerkracht meer geïnformeerd bent over de KOPP problematiek in het algemeen en de specifieke achtergrond van de kleuter, kan je het eventuele negatieve gedrag beter begrijpen waardoor je er ook beter op kan inspelen. Zo worden gedragingen niet binnen een diagnostische context geplaatst maar wel als een ‘gewone’ uiting op een misschien tijdelijk ‘ongewone’ situatie.
Je bent geen ouder, noch hulpverlener, maar in een tijd waar het thuis even instabiel is, kan je als leerkracht een belangrijke rol spelen om die ene kleuter even geborgenheid te bieden. Voorzie daarom in de eerste plaats een rustige omgeving, met ruimte voor positieve bevestiging als antwoord op negatief gedrag.
Gaat het niet goed in de klas, is het toch best om de ouders aan te spreken zonder daarbij de ouder nog meer op te zadelen met schuldgevoelens. Wijs er vooral op dat de kleuter het niet goed begrijpt, eerder dan dat de ouder of diens aandoening de oorzaak is van dat gedrag. Samen kan je op zoek gaan naar boekjes die zowel door de ouder als de leerkracht voorgelezen kunnen worden om zo meer duiding te geven.
KOPP als label
Ondanks mijn pleidooi voor aandacht voor het ‘KOPP kind’ kan dat ‘label’ ook stigmatiserend werken. Kinderen hebben 1 kans op 3 om later een psychiatrische aandoening te ontwikkelen. Dat wil echter zeggen dat 2 op 3 ook geen problemen ondervindt. Er teveel aandacht aan besteden én ouders nodeloos bij betrekken kan het schuldgevoel van ouders verhogen. Toen ik 6 jaar geleden de onderzoeksresultaten las, panikeerde ik. Door mij zouden mijn kinderen misschien later hetzelfde meemaken. Dat vond ik een ondraaglijk idee. Vanuit die optiek is het ook belangrijk om onderzoek te relativeren en steeds het verhaal achter de cijfers te blijven zien. Elke situatie, elk kind is anders.
En misschien is dat de levensles die ik vooral heb meegenomen uit mijn ervaring. Een les die ik steeds voor ogen houd als ik mijn studenten begeleid en die ik hen ook wil meegeven. Dat elk kind, ongeacht of er sprake is van een KOPP problematiek, vaak gedrag stelt als reactie op een context, als antwoord op een niet begrijpen, als uiting van het onzegbare.
En Jip? Die is intussen een vrolijk kereltje van 9 jaar die pocht met de boeken van zijn mama op de speelplaats en trots verkondigt dat zijn mama toch lekker een ‘spychose’ heeft gehad.
Interessante links
https://www.familieplatform.be/doelgroepen/kinderen
https://www.trimbos.nl/themas/kopp-kvo
Lijst met kinderboeken:
https://www.gerdierx.nl/wp-content/uploads/2014/08/kinderboekenlijst.pdf
Referentielijst
Adriaenssens, P. (1997). Niet gepubliceerd referaten verslagboek van de Similes studiedag “Mijn gids is zelf verdwaald”.
Beardslee, W.R. & Slat, P. e.a. (1997). Sustained change in parents receiving preventive interventions for families with depression. American Journal of Psychiatry, 154, 510-515.
Beardslee, W.R. (2002). Preventive interventions: The need for evidence-based integrative approaches. In : P.J. Mrazek & C.M.H. Hosman (Eds.). Toward a strategy for worldwide action to promote mental health and prevent mental and behavioral disorders. Alexandria, VA: World Federation for Mental Health, 36-38.
Catthoor, C. (2016). The silent sorrow of psychiatric stigma. Exploration of stigma experiences in adolescents and adults with personality disorders, family members of psychotic disorders, and psychiatric trainees. Unpublished Dissertation for the degree of doctor in Medical Science at the University of Antwerp.
Kipizivero. (2003). Mama is ziek. Een voorleesboekje voor kinderen tot 6 jaar. Utrecht: Trimbosinstituut.
Nieuwmeijer, C. (2008). Het prentenboek als invalshoek. Werken met prentenboeken in het basisonderwijs.Gorcum B.V.
Kipizivero. (2003). Ouders van de kook. Informatie voor professionals in onderwijs, kinderopvang, jeugdhulpverlening, gezondheidszorg, verslavingszorg en welzijnswerk. Utrecht: Trimbos-instituut.
Schachnow, J. (1987). Preventive intervention with children of hospitalised psychiatric patients. American journal of orthopsychiatry, 57, 66-77.
Schouten, B. e.a. (2010). Onderzoek naar de invloed van preventie bij KOPP. Niet gepubliceerd onderzoekrapport met steun van Johnson & Johnson fond voor gezondheid.
Wijckmans, A. & A. De Leener (2001). Papa is nooit moe. Clavis.
Reacties: